donderdag 15 juli 2021

 Voor de Boekenkrant schrijfwedstrijd 2021 was het thema 'groen'. Dit was mijn inzending:


De zuivering

 

Kurt propte ongegeneerd smakkend zijn laatste stuk pizza in zijn mond. Het restje van zijn frisdrank ging er prompt achteraan. Hij boerde luid en slenterde naar zijn auto. Onderweg gooide hij het plastic flesje richting een reeds uitpuilende vuilnisbak. Mis. Hij fronste. Het was echt zijn dag niet. Meestal kon hij zonder problemen raak gooien vanop veel grotere afstanden dan deze. Zijn pizza had hem ook al niet zo gesmaakt als anders. Het leek wel of het enige wat hem gesmaakt had de paprika erop was. Hij grinnikte. Het moest echt niet gekker worden. Die groente lag er uiteindelijk alleen maar op voor de versiering. Hij struikelde en vloekte luid. Kon hij verdorie niet beter uit zijn doppen kijken? Waar stond die rotauto van hem? Hij knipperde, maar zijn beeld bleef wazig. Het leek wel of hij dubbel zag. Hij voelde een hevige misselijkheid en een zware hoofdpijn opkomen. Plots kreeg hij hevige pijn op de borst. Hij strompelde naar zijn wagen, maar viel toen stuiptrekkend op de grond.

Op het moment dat Kurt de grond raakte, klapte aan de andere kant van de stad Elsies kauwgombel. Ze trok een geërgerd gezicht en pulkte verwoed aan de kauwgom die aan haar neus was blijven hangen. Fée giechelde, terwijl Janne verveeld een grote fluogroene sliert kauwgom uit haar mond trok. Fée stak een onbehoorlijk grote portie chips in haar mond en luisterde naar Floor die met haar gebruikelijke komische talent hun lerares Engels imiteerde. Ze schoot in de lach toen Floor het typische kuchje van mevrouw Debaets combineerde met haar streng opgetrokken wenkbrauwen. Toen kreeg ze plots rillingen over haar hele lichaam en haar vingers tintelden. Ze duizelde en viel. Het laatste wat ze zag, was hoe Janne plots schuim op haar lippen had en hoe Elsie met een kreet van pijn naar haar buik greep.

Tegen de avond had de onverklaarbare ziektegolf als een nietsontziende zweep uitgehaald naar mensen in alle uithoeken van het land. Beelden op de televisie toonden medische teams die niets meer konden doen, behalve de lijken op brancards leggen. Jong en oud waren getroffen, en ras, welvaart of regio leken geen invloed te hebben. Verschillende landen meldden gelijkaardige incidenten en wetenschappers waren het al snel eens over de oorzaak van het probleem. Er was telkens gif gebruikt, hoewel het soort gif onbekend was. Politici tastten in het duister, want hoewel traditionele aartsvijanden in eerste instantie naar elkaar wezen, waren Indiërs en Pakistanen, Israëli’s en Palestijnen, Russen en Amerikanen, Noord- en Zuid-Koreanen in gelijke mate getroffen. Paniek heerste overal en toen de dagen erop de mensen aan een steeds hoger tempo bleven sterven, grepen chaos, anarchie en geweld al spoedig genadeloos om zich heen.

 

*****

Rik controleerde zijn voorraad en schopte woest tegen het rek. Hij had nog voldoende water, maar zijn voedselvoorraad was de afgelopen twee jaar sneller geslonken dan hij gehoopt had. Met de laatste twee blikken groenten en vlees hield hij het hoogstens nog een week uit. Op zijn politiescanner had hij het afgelopen half jaar minder en minder berichten opgevangen over vergiftigingen. Dat zou goed nieuws geweest zijn, ware het niet dat hij ook geen andere berichten meer opving. Het leek er aardig op dat er bovengronds niet veel mensen waren die de mysterieuze golf aan vergiftigingen overleefd hadden.

In het begin was hij zelfgenoegzaam geweest. Eindelijk, eindelijk was het zijn moment. Gedaan met de vele buren die hem en de andere preppers uitlachten. Hij had altijd gezegd dat hij het laatst zou lachen en inderdaad, zijn buren waren bij de eersten die sneuvelden. Rik had minachtend op de grond gespuugd en was triomfantelijk zijn bunker ingekropen waar hij het een hele tijd zou kunnen uithouden. Maar nu was hij dus aan het einde van zijn voorraad gekomen. De vraag was of het veilig was boven de grond. Voorzichtig besloot Rik polshoogte te gaan nemen. Toen hij het luik langzaam openklapte, verblindde het felle daglicht hem. Knipperend en mopperend baande hij zich een weg door de verwilderde struiken die de afgelopen twee jaar over het luik waren gegroeid. Hij haalde zijn arm open aan een doornstruik en vloekte luid. Niet alleen de plotse blootstelling aan daglicht maakte het hem lastig, maar ook de afwezigheid van smog, waardoor de zon irritant fel op hem brandde. Vanuit zijn ooghoeken bemerkte hij beweging en hij greep het geweer dat hij altijd bij de ingang bewaarde stevig vast.

In de verre uithoek van zijn graanveld zag hij gedaanten bezig met de tarweoogst. Woedend brullend stormde Rik eropaf, terwijl hij waarschuwend in de lucht schoot. De gedaanten verstijfden en sloegen zijn komst behoedzaam gaande. Toen Rik dicht genoeg genaderd was, bemerkte hij tot zijn verbazing dat de gedaanten geen mensen waren. Het waren wezens die iets kleiner waren dan mensen, iets voller van vorm ook, met een driehoekige opening midden in hun gezicht waarmee ze hem gade leken te slaan. Maar het vreemdste aan hen was het groen. De wezens waren van top tot teen groen. Hun huid was groen, hun haren leken op een soort groen zeewier, en ze waren getooid in groene bladeren van allerlei omvang. De bladeren leken geen isolerende functie te hebben, maar er puur om esthetische redenen te zijn. Hij zag wezens met groene stengels rond hun enkels gewikkeld, wezens met blaadjes door hun haren geweven of met gevlochten grashalmen als armbanden rond hun polsen. Voor zover hij kon beoordelen tenminste, want wist hij veel of die lichaamsdelen enkels en polsen waren. Het leek hem trouwens redelijk onzinnig om een groen lichaam te tooien met nog meer groen.

Rik was er de man niet naar om bang te zijn van een stelletje groene hippies. Hij had geen twee jaar overleefd in zijn bunker om nu baan te ruimen voor die wandelende selders. Agressief met zijn geweer zwaaiend beet hij hen toe zijn grond te verlaten. Toen er niet onmiddellijk reactie kwam, haalde hij uit met zijn geweer met de bedoeling zijn boodschap kracht bij te zetten. Helaas voor hem raakte hij daarbij een kind en prompt voelde hij een tik op zijn achterhoofd en werd het zwart voor zijn ogen.

Toen hij bijkwam, zat er een oeroud wezen voor hem. Het zat op de grond en zoemde, terwijl het ritmisch heen en weer wiegde en een paar maïskolven en grashalmen opstapelde tot een soort nestje. Rik probeerde te vloeken, maar zijn tong was een droge zanderige lap.  Gefrustreerd probeerde hij zijn woede over te brengen. Het stokoude wezen keek op en hield voorzichtig een beker water aan zijn lippen. Heel rustig en sereen knikte het en zei half tegen zichzelf leek het wel: ‘Ik vermoed dat je wil weten wie wij zijn en wat we hier doen?’ In weerwil van zichzelf knikte Rik nieuwsgierig. Het wezen begon te vertellen over zijn volk dat de Gruhhs heette. Ze aanbaden het Grote Groene Opperwezen dat hen groen geschapen had, naar Zijn beeltenis. Het Opperwezen had hen natuur gegeven, maar in beperkte mate en vol respect koesterden ze die natuur. Hun beschaving bloeide en ze waren gelukkig. Ze kenden vrede en harmonie, maar het was krap op hun planeet. Dus was een deel van hen een eeuw geleden begonnen aan een ruimtereis, een zoektocht naar een extra planeet die voldoende groen was om ermee in harmonie te leven, zoals hun religie hen opdroeg. Groot was hun verbazing dat de Aardlingen zo’n planeet hadden. Nog groter was hun verbijstering dat de Mens wetenschappelijk wéét dat hij dat groen nodig heeft, maar er zowel in zijn taal als in zijn gedrag geen respect voor heeft en het vernietigt.

Het wezen schudde zijn hoofd en zei: ‘Jullie zeggen “je bent nog groen” en dat is geen compliment. Ook “groen zien van jaloezie” is neerbuigend tegenover het prachtige groen dat wij vereren. Jullie gebrek aan respect voor het vele groen van de natuur kent geen grenzen. Jullie vertonen een aan zelfmoord grenzende haat voor groen, want jullie vernietigen consequent jullie eigen leven scheppende groen. Dan vinden jullie het vast ook geen probleem als wij jullie planeet koloniseren. Zelfs na jullie vernietigende en respectloze gedrag blijft er op deze planeet nog veel meer groen over dan op de onze. Jullie hebben geen idee en geen besef. Jullie zijn het geschenk van het Grote Groene Opperwezen onwaardig. We hebben jullie verschillende decennia geobserveerd. De ene hebzuchtige generatie volgde de andere op. Er zat niets anders op dan deze planeet over te nemen, de bewoners die het Grote Groene Opperwezen zo mishaagden te vernietigen en het groen dat er nog is te vereren. Jij bent de laatste overlevende, de laatste smet op deze planeet. In Zijn oneindige genade heeft het Grote Opperwezen echter opgedragen om jou een snelle, pijnloze dood te gunnen. Het gif in het water zal zo meteen beginnen werken en daarna is deze planeet voortaan gevrijwaard van jullie onnodige brutaliteit.’

Met die woorden draaide de Hogepriester Rik de rug toe en hernam zijn gebed voor het kleine altaar met de maïskolven.

 

 

 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten