Rauw pleidooi voor zorg voor
nabestaanden
Matteo en S. gaan na zeven jaar goede en op het einde iets
te veel slechte tijden moeizaam uit elkaar. Enkele maanden later pleegt S.
zelfmoord en het is Matteo die hem vindt. Hij valt, diep, diep in een heel
zwart gat. Naast alle goedbedoelde, maar vaak totaal ontoereikende adviezen van
vrienden, krijgt hij één advies dat hem weliswaar niet troost – dat kan ook
niet, hij is immers ontroostbaar - maar dat hem wél richting geeft, een
houvast, een doel om later, als hij zover is, uit de put mee te klimmen. Hij is
een schrijver, dus hij moet opschrijven wat er door hem heen gaat, al zijn het
slechts fragmenten, scherven en brokstukken. Het is geen dagboek, maar
desalniettemin is het de waarheid. Dus Matteo schrijft zijn moeizaam relaas,
over hoe het is om achter te blijven met zo’n groot, rauw verdriet.
Dat boek wordt Zij die achterblijven van de Italiaanse
auteur, redacteur en scenarioschrijver Matteo B. Bianchi. Het is vertaald door
Manon Smits, verscheen in acht landen, o.m. de VS, Duitsland en Frankrijk en
kwam in Italië op de longlist voor de Premio Strega 2023.
De lezer wordt in dit boek overspoeld met de vele gevoelens
die door een ‘overlever’ heen gaan. Hoe hij eerst verdoofd is voor alles en
daarna overal betekenis en herkenning in vindt. Het schuldgevoel - want had hij
niet meer kunnen doen om dit te voorkomen, de paniek, de fysieke gevolgen – hij
valt af en wordt versneld grijs en oud, de haat en de vele verschillende
tegenstrijdige gevoelens, soms op hetzelfde moment.
De taal waarin de auteur dit alles neerpent, is van een
grote schoonheid, met knappe bruggetjes, mooie beelden en poëtische
vergelijkingen.
‘Later ben ik teruggekeerd naar de muziek. Langzaam, als
iemand die opnieuw moet leren lopen. Stapje voor stapje.’
‘Er kwam geen einde aan onze scheiding, talloze schakeringen
van vaarwel.’
Dit is een fragmentarisch boek, vol herinneringen,
gevoelens, mijmeringen. Het boek is ook een oproep aan nabestaanden om zichzelf
te leren vergeven. Immers: ‘Als we willen doorgaan met ons leven, zullen we
ooit mededogen met onszelf moeten hebben en moeten ophouden onszelf te
veroordelen.’
Zij die achterblijven is echter bovenal een roep om aandacht
voor de achterblijvers en een pleidooi voor veel meer geïnstitutionaliseerde
hulp. De schrijver bevraagt hulpverleners, mediums, artsen, psychologen,
ervaringsdeskundigen. In zijn zoektocht naar manieren om zijn pijn en rouw het
hoofd te bieden, vond hij nergens literatuur of hulpgroepen voor nabestaanden. Hij
biedt de lezer een stand van zaken voor Italië, maar ook internationaal. Voor
elke suïcide zijn er tussen de zes en tien achterblijvers (ouders, vrienden,
kinderen, partners). Dit zijn elk jaar weer talloze mensen die geen
wetenschappelijk onderzochte handvatten aangereikt krijgen. Eeuwenlang was er
zelfs geen preventie voorhanden tegen suïcide. Het werd beschreven, er werd
over verteld, het werd veroordeeld, maar er werd niets uitgewerkt ter preventie
ervan. Tegenwoordig wordt er wel rond preventie gewerkt, maar de auteur roept
op om ook de nabestaanden, de achterblijvers niet te vergeten. Reeds bestaande
initiatieven zijn door vrijwilligers uit de grond gestampt en zijn schaars.
Matteo Bianchi’s verslag van de onnoemelijke pijn die
achterblijvers treft, raakt diep en blijft nazinderen. Hoewel het een relaas
vol fragmenten is en dus geen ‘perfecte puzzel’ biedt op het einde, geeft het
boek een meer dan duidelijke weergave van hoe rouw er zoal kan uitzien en hoe
hard hulp na suïcide nodig is voor wie achterblijft.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten