Hartverscheurend
en hartverwarmend debuut
Met De jongen die de vuurvliegjes volgde schreef Aisha
Hassan een debuut dat haar meteen op de kaart zet als beloftevol schrijfster.
Het boek is vertaald door Connie van de Velde.
Lalloo is pas zeven als zijn broer vermoord wordt voor de
ogen van het gezin. Veertien jaar later woont en werkt dat gezin nog steeds in
de bhatti, de steenfabriek waar ze als schuldarbeiders sloven. Enkel Lalloo is
ontsnapt aan dit lot en werkt voor een welgestelde familie in de stad Lahore.
Hij droomt ervan zijn ouders en zussen te helpen ontsnappen aan hun lot. Daarvoor
roept hij geregeld de hulp in van zijn goede vriend Salman. Ook aan
jeugdvriendin Fatima waarvoor hij een boontje heeft, heeft hij veel steun. Maar
zijn familie redden is absoluut niet evident en vraagt grote offers van hem.
Zodra je begint aan het boek is het duidelijk dat er heel
veel lokale woorden gebruikt worden. Dit lijkt in het begin heel even moeilijk,
omdat er geen woordenlijst blijkt te zijn, maar uit de context is altijd
duidelijk wat er bedoeld wordt. De woorden brengen je meteen in de sfeer van
Lalloo’s leven in Pakistan. Die beschrijving wordt doorgetrokken in het
beeldende vertellen van de auteur. Je ziet en voelt de schrijnende armoede en
de intense, drukkende hitte waaraan niet te ontsnappen valt.
‘De maanden van droge hitte waren ondraaglijk geworden.
Gebouwen, mensen, auto’s -alles stikte onder dikke lagen stof. De bladeren aan
de bomen waren bedekt met zo’n dikke laag stof dat ze grijs leken. Wokjes stof
dreven in de heiige lucht.’
Het verhaal wordt verteld in een afwisseling tussen heden en
verleden. Zo leren we geleidelijk wat er in Lalloo’s jeugd gebeurd is, maar ook
over zijn leven nu in de stad Lahore. De afwisseling creëert spanning, waarbij
het lang duurt voor de lezer exact te weten komt wat er nu exact gebeurd is met
zijn broer. Het zorgt ervoor dat je almaar verder wil lezen.
De beeldende taal is prachtig. Knappe beelden en poëtische
zinnen zijn alom aanwezig.
‘Ze passeerden de steeds verder uitdijende woonwijken, die
de afgelopen jaren in Lahore verrezen als schimmel aan de rand van
half-opgegeten voedsel.’
Of het beeld van de vrouwen en kinderen die de vuilnisbelt
afschuimen naar alles wat doorverkoopbaar is als aaseters die een karkas
schoonpikken.
Lalloo en de andere personages worden op zo’n manier
beschreven dat je hen vanaf het begin in je hart sluit en met hen meeleeft. Je
hart bloedt voor Lalloo wanneer die met groeiende wanhoop zoekt naar een uitweg
uit de eindeloos diepe armoede waarin zijn familie zit. Het drijft hem tot soms
foute, maar begrijpelijke keuzes.
Het boek eindigt met een woord van de auteur die vertelt hoe
zo’n 4.5 miljoen mensen, waarvan 1 miljoen kinderen nog steeds generatieslang
werken in zo’n 20 000 steenfabrieken, onder omstandigheden die niet veel
van slavernij verschillen. Deze uitzichtloosheid en de enorme kloof tussen arm
en rijk worden af en toe afgewisseld met lichtheid en humor in sommige scènes
met Salman of Fatima. Naast het overduidelijke thema van de slavernij en de
enorme inkomenskloof, spelen liefde en vooral vriendschap en trouw aan vrienden
en familie een heel belangrijke rol. Het maakt dat het boek niet louter
uitzichtloos en deprimerend aanvoelt, maar ook een zekere lichtheid en hoop in
zich draagt. Het creëert een pracht van een boek met een verhaal dat beklijft
en je zeker nog lang zal bijblijven.