Boekrecensie:
Duister sprookje
in vervallen kasteel
Met Leesclubbing kan je bij GentLeest met je eigen
leesgroepje een boek uit een categorie zoals zwartgallig, schaamteloos
genieten, klassiekers van morgen, … lezen. Je leent een totebag met daarin vijf
exemplaren, leesvragen en een lekkernij. Je moet dus enkel zelf voor de gretige
lezers zorgen. Wij lazen We hebben altijd in het kasteel gewoond van
Shirley Jackson. Deze schrijfster brak in 1948 door met haar kortverhaal ‘De
loterij’. We hebben altijd in het
kasteel gewoond is haar laatste boek en verscheen in 1962. Wij lazen de
heruitgave. Deze werd uitgegeven door L.J. Veen Klassiek en Atlas Contact, werd
vertaald door Rob van Moppes en komt met een nawoord door Niña Weijers.
In een redelijk afgelegen kasteel woont de familie
Blackwood. Ze heeft daar altijd al gewoond. Jaren geleden stierven er vier
familieleden tijdens een noodlottige maaltijd. Iemand mengde arsenicum door de
suiker in de suikerpot. Constance die geen suiker eet, werd verdacht van de
moord, maar uiteindelijk vrijgesproken. Zij en haar jongere zus Mary Katherine
(Merricat) wonen sindsdien als kluizenaars in het kasteel, samen met de oude
dementerende oom Julian. De dorpelingen hebben het niet op de familie begrepen
en bekijken hen met vijandschap en argwanen. Als op een dag neef Charles
opduikt om de familie te komen helpen, ruikt Merricat als enige argwaan.
Vastbesloten haar familie te beschermen, is ze bereid tot het uiterste te gaan.
Shirley Jackson werd de koningin van de ‘American Gothic’
genoemd. Haar verhalen worden gekenmerkt door magische elementen en horror. Ze
levert met dit boek een intrigerend, betoverend maar bevreemdend
‘horrorsprookje’ af.
Jackson beschrijft gedetailleerd hoe Merricat haar
wekelijkse wandeltocht naar het dorp onderneemt om boodschappen te doen. Sinds
de beschuldigingen durft Constance haar gezicht niet meer te laten zien uit
angst voor de vijandige dorpelingen. Hoewel het ook voor Merricat een marteling
is, neemt zij deze taak op zich om haar zus te beschermen. De wandeltocht naar
het dorp wordt haarfijn uit de doeken gedaan, met alle obstakels die ze moet
nemen: blijft ze in de schaduw of gaat ze aan de zonnekant lopen? Aan welke
kant passeert ze minder vijandige dorpelingen? De lezer beleeft het allemaal
mee. Ook leren we minutieus over de zeer strikt geordende routine in het
kluizenaarsleven van de familie waar alle activiteiten een vast moment kennen.
‘Omdat Charles mijn dinsdagochtendtaak had overgenomen
had ik niets omhanden. Ik overwoog naar de kreek te gaan, maar had geen reden
om aan te nemen dat de kreek er zelfs maar zou zijn, want ik kwam daar nooit op
dinsdagochtend.’
De personages zijn kleurrijk, fascinerend, maar ook vreemd.
Constance lijdt aan enorme pleinvrees en poetst obsessief haar veilige
thuishaven. Ze zorgt onophoudelijk voor de invalide oom Julian en verliest
nooit haar geduld. Ze is heel toegeeflijk voor haar jongere zus Merricat, die
voortdurend om dessertjes bedelt, maar ook degene is die magische elementen
begraaft om hen te beschermen en voortdurend zorgvuldig de sloten op de deuren
en hekkens controleert die hen moeten beschermen. Beiden praten met de kat. Oom
Julian is dan weer obsessief bezig met het gedetailleerd neerschrijven van wat
er de nacht van de vergiftiging gebeurd is.
We beleven alles vanuit het perspectief van Merricat. Zij is
echter een onbetrouwbare verteller. Ze beschermt haar oudere zus ten koste van
alles en schildert Charles af als de baarlijke duivel. Maar is het wel zo
gezond om Constance te bevestigen in al haar angsten, zodat haar
bewegingsruimte almaar verder inkrimpt? En hoe normaal is het rigide en fel
beschermende gedrag van een kind dat nooit helemaal volwassen geworden is en geïsoleerd
opgroeide tussen een dementerende oude man en een oudere zus vol fobieën. Neef Charles
wil Constance uit haar isolement halen, terwijl Merricat niet wil dat er iets
verandert aan de strikte routine in hun kleine veilige haven. Bovenal is hij echter
verdacht geobsedeerd door de rijkdom die het kasteel herbergt en ergert hij
zich mateloos dat juwelen en geld -in zijn ogen- nonchalant en onvoorzichtig
beheerd worden. Dit is duidelijk een boek dat meerdere lezingen verdient en
waarbij vanuit verschillende oogpunten gekeken kan worden naar de personages.
Ook de dorpsfiguren zijn niet helemaal zwart-wit: zijn ze zo duivels als
Merricat ze portretteert of overdrijft ze? En zo ja, doet ze dat met opzet of
onbedoeld?
Tot slot nog een pluim voor de prachtige taal die het geheel
echt afwerkt. Merricat probeert iemand ‘weg te dromen’ en …
‘op een avond ging ik naar de kreek en begroef oom
Julians gouden vulpotlood met initialen vlak bij het water, zodat de kreek
altijd zijn naam zou fluisteren.
Over Charles observeert ze het volgende:
‘Misschien wisten geld en Charles elkaar altijd te
vinden, ongeacht hoe ver ze van elkaar verwijderd waren (…)’
Het boek is een absolute aanrader voor liefhebbers van
magische verhalen die ermee overweg kunnen als niet alles duidelijk wordt op
het einde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten